Stadskamer Achterhoek

Frits

Stadskamer Achterhoek

Bij de Stadskamer ben je niet gevangen in regeltjes en ik denk dat ik een goed voorbeeld ben van wat er dan gebeurt. Als je de mensen ruimte geeft en verantwoordelijk maakt voor hun eigen proces, dan kunnen ze groeien. 

Ik ben al betrokken bij de Stadskamer sinds de oprichting. Daarvoor had medeoprichter Ine een stichting ‘Eigen Bedrijvigheid’ en daar kwam ik al een tijdje. Het was een plek waar dak- en thuislozen kwamen, drinkers en echte straatmensen. Ik was er daar op dat moment eentje van. Na een roerige tijd door onder andere het overlijden van m’n vader en zus, besloot ik de zorg voor m’n moeder op me te nemen. Ik had zeven jaar in Amerika gewoond en ineens zat ik weer in Gendringen. De plek waar ik ben opgegroeid, maar ik had geproefd van een grootser leven, dus dat vond ik zwaar. Ook het verdriet had ik niet goed verwerkt, waardoor ik ben gaan drinken en zo belandde ik in een neerwaarts spiraal. 

Door de jaren heen heb ik verschillende hulpverleners versleten, maar ik liep er helemaal op leeg. Iedereen moest iets van me. Het liefst kwam ik dan ook bij Ine, want daar hoefde ik niets. Uiteraard zaten wij als straatmensen vaak te zeuren op alles en Ine bleef vragen; wat wil je dan wel? Na een tijdje begon ik erover na te denken en mocht ik van Ine m’n ding doen daar in de villa. Het begon met soep koken. Er was verder geen personeel, dus we deden het echt samen. Ze nodigde steeds meer mensen uit voor de soep en vanuit daar werd ik gastheer. Dat deed me goed. Ik kon in ieder geval tussen 9.00 en 16.00 niet drinken en gezien ik ervan houd onder de mensen te zijn en een praatje te maken, werd ik ook onmisbaar in m’n rol. De gemeente zag dat het beter ging en wilde weten; mankeert Frits nog genoeg om niet te hoeven werken? Dat ging over mij heen. Daarin heb ik wel geleerd dat er veel te verbeteren is in hoe we met elkaar omgaan. Dat je met mensen moet praten, niet over. Ik vroeg Ine, of ik bij haar (en later bij de Stadskamer) kon werken. Het was lastig om er een betaalde baan van te kunnen maken, maar onder de voorwaarde dat ik nuchter bleef, is het me uiteindelijk gelukt. 

Ondertussen ben ik een vaste medewerker bij de Stadskamer. Nog altijd gastheer op de inloop, maar ik doe zoveel meer. Ik voel me echt gedreven om m’n steentje bij te dragen en uit te gaan van een systeem waarin de mens centraal staat, niet de regeltjes. We geven bijvoorbeeld ook gastcolleges op het Graafschap College en nodigen leerlingen uit om in gesprek te gaan. Wat me opvalt, is dat jongeren het heel normaal vinden dat je uitgaat van de persoon, in plaats van de regel. Zij snappen heel goed dat mensen ruimte nodig hebben om zichzelf te zijn, dat je niet aan mensen moet gaan trekken. Het wordt lastiger als je praat met de gemeenten, want uiteindelijk kijken zij naar het kostenplaatje en het is nou eenmaal lastig te zeggen wat iets financieel oplevert. Toch gaan we telkens weer het gesprek aan en worden we steeds vaker gehoord en laten we zien hoeveel goeds het doet. 

De Stadskamer droomt groots en dat doe ik zelf ook. Er zijn nog zoveel ambities en zoveel taboes te doorbreken. Want eerst wil je dat mensen uit de put komen. Dan is het de vraag, hoe kunnen we voorkomen dat ze in de put raken? Maar stel je voor je bent eruit gekrabbeld, wat dan? Zelf vond ik het heel lang best een uitdaging om ook gelukkig te mogen zijn. Dat zijn taboes die we bespreekbaar moeten maken en vanuit waar we samen ook weer een beweging kunnen creëren. Ik zie het als mentaal fit worden. Veel mensen gaan wekelijks naar de sportschool, maar je kunt je mentaal ook blijven trainen. Ik zie een uitdaging om daar m’n steentje aan bij te dragen. 

Wat nog meer een uitdaging is als je bij de Stadskamer werkt, is om je eigen grenzen goed te bewaken. Iedereen is zo bevlogen en ikzelf ook, voor je het weet zeg je overal ja op. Om hier te werken, moet je dan ook wel stevig staan. Uiteraard neem je je kwetsbaarheden en onzekerheden mee en daar is ruimte voor, maar het helpt als je weet wat je wil zodat je focus kunt blijven houden. Uiteindelijk is het werk dat we doen een marathon, geen sprint. Je moet een lange adem hebben, want een beweging creëren kost tijd en gaat in kleine stapjes.  

Ik ben er heel trots op dat ik onderdeel ben van deze beweging. Hier heb ik inspraak, kan ik echt iets veranderen. Natuurlijk zijn er meer plekken waar dat kan, maar ik voel bij de Stadskamer dat we het samen doen en dat gevoel van saamhorigheid koester ik. Waar ik tot slot nog meer trots op ben? Dat ik van mezelf gelukkig mag zijn. Ik kan er nu van genieten dat ik goed voor mezelf zorg. Een nieuwe matras en elektrische scooter en ik ben nu ook lid van een voetbalvereniging. Ik ben flink gegroeid, een heel andere man dan tien jaar geleden, met tien hulpverleners om me heen. Volgens mij is dat ook het mooiste wat ik andere bezoekers kan voorleven. Kijk, het kan en het mag. Jij mag ook gelukkig zijn. 

Lees ook het verhaal van: